Kerstverhaal van Arie van der Krogt -   kerstmis 2020

Hugo en het Pestspook

 

Wat een prachtige kerstverlichting op de Coolsingel! Het lijkt wel of alle sterren uit de hemel zijn gevallen en zich in de bomen hebben genesteld. Joep en Rafaa kijken hun ogen uit. Vanavond zijn ze met Opa naar de stad. Wat is het druk in de tram. Allemaal mensen die gaan kijken naar de kerstboom vóór het Stadhuis. Ook dit jaar gaat de burgemeester aftellen en op een knop drukken. En dan gaan alle lichtjes in één keer aan. Als het kinderkoor gaat beginnen, zingen ze keihard mee: “Dit is de stad: ROTTERDAM, ROTTERDAM! - We kennen wel telle!!!”     

Dit jaar gaat alles weer gewoon door. Een jaar geleden mócht je niet eens met zoveel mensen in een tram en waren de cafés en restaurants gesloten. Trouwens, de burgemeester kón niet eens op een knop drukken, want hij was ziek thuis. Maar nu is alles weer normaal.

‘Gelukkig maar,’ zegt Opa. ‘Een burgemeester hoort kleur op zijn wangen te hebben, vinden jullie ook niet?’

‘Tuurlijk,’ roepen Joep en Rafaa. Maar ze moeten wel blozen als ze merken dat de burgemeester vlak achter hen staat en dat hij gehoord heeft wat opa zojuist zei.

‘Ik ben het met jullie eens, hoor,’ lacht hij. ‘Kleurloze burgemeesters moet je niet hebben.’

Hij geeft ze een hand en slaat Opa op de schouder.

 

Wat een drukte is het in de stad. Alle winkels zijn nog open en de etalages van de Bijenkorf zijn mooier dan ooit. Joep en Rafaa kijken naar al die mooie sneeuwlandschappen, met hun neus tegen de winkelruiten. Het lijken wel van die sneeuwbollen die je kunt omkeren om het te laten sneeuwen. Ook hier vallen witte vlokken en klinken er mooie kerstliedjes.

 

Op de trappen van het Beursgebouw is het een drukte van jewelste. Er staan wel tweehonderd muzikanten en zangkoren. Kinderorkesten en gospelkoren met zangeressen in lange gekleurde jurken. Glory, glory hallelujah. Ervoor staat een onwijs grappige dirigent in een soort clownspak. Hij zwaait met zijn armen heen en weer en af en toe speelt hij mee op een heel klein saxofoontje. Daar moeten ze om lachen.

‘Dat is Keimpe de Jong,’ zegt Opa. ‘De leukste dirigent van Rotterdam.’

 

‘Maar ik wil jullie wat laten zien. Hier net om de hoek staat een spiksplinternieuw gebouw. Dat is vast nieuw voor jullie.’ Ze lopen langs de Koopgoot een brede zijstraat in en daar staan ze opeens voor een grote glazen kubus van wel twee verdiepingen hoog met daarop een heel oud gebouw.

‘Hoe kan dat nou? Een oud gebouw bovenop een nieuw gebouw?’ roept Joep verbaasd.

‘Bijzonder, hè,’ zegt Opa. ‘Dat oude gebouw is het Schielandhuis, gebouwd in 1665. Dat is acht meter opgetakeld en toen hebben ze er een nieuw gebouw onder gezet. Knappe mensen heb je in Rotterdam, hè. Het was een idee van Winy Maas, de architect van de Markthal.’

‘O, dat gebouw met dat schilderij tegen het plafond,’ zegt Rafaa. ‘Gaaf!’

‘En wat is die glazen kubus voor een gebouw?’ vraagt Joep.

‘Dit is het nieuwe Geschiedenismuseum van Rotterdam. Daar kun je luisteren naar verhalen over hoe de stad is ontstaan en gegroeid. Dat museum wilden ze eerst opheffen, maar dat kan natuurlijk niet. Rotterdam zonder geschiedenis, dat mag niet. En toen bedacht Winy dit: een museum vol verhalen.’

‘Opa, kunt u er één vertellen,’ roepen ze allebei. ‘Eentje maar!’

Ze trekken Opa mee naar het bankje vlakbij het Verhalenmuseum.

‘Dat is dan het verhaal van het Pestspook. Want jullie weten vast wel dat corona niet het eerste virus was waardoor de stad werd stilgelegd. Heel lang geleden werd Rotterdam ook al overvallen door een epidemie. Door de pest. Een verschrikkelijke ziekte waaraan veel mensen aan stierven. Die ziekte werd veroorzaakt door het Pestspook. Dat spook was wel dertig meter hoog en kwam elk jaar op een enorm vlot naar de stad via de Nieuwe Waterweg. Sommige mensen konden dan nog vluchten, maar vooral de oudere mensen moesten maar zien hoe het liep. Binnen blijven en afwachten, dat was het enige.

Er woonde toen een dappere jongen in de stad en die heette Hugo. Hij had gezien hoeveel mensen er doodgingen door die pest en daar wilde hij wat aan doen. Hij hoorde dat er in het noorden van de stad, bovenop de Hillegersberg, een oude wijze man woonde, die wist hoe je het Pestspook kon verslaan. Dus pakte hij zijn rugzak en trok hij naar het noorden om hem te zoeken. Hij had geen idee waar die Hillegersberg lag, maar toen hij de straat uit liep, zag hij een sneeuwwitte duif staan, die de hele tijd naar hem knikte. Hugo wist niet waarom, maar hij knikte terug. Plotseling vloog de duif op, om een meter of vijf verderop weer neer te strijken. Daar begon hij opnieuw naar Hugo te knikken. Toen Hugo dichterbij kwam, vloog de duif weer op.

“Oh”, dacht Hugo, “hij gaat me de weg wijzen.”
En inderdaad, na een lange tocht kwamen ze aan bij een poort en daarop hing een bord met grote letters: Het Huis van Hilligers. Hugo bedankte de duif en ging naar binnen. Daar stond een oude man met witte haren, die vriendelijk glimlachend tegen hem zei: "Daar ben je eindelijk. Volg mij naar de binnenplaats, want daar hangt het grote groene drakenzwaard waarmee je het Pestspook kunt verslaan. Volgende week is het de Negende Dag van de Negende Maand en dan zal het Pestspook weer aankomen over de Nieuwe Waterweg. Dan moet je in de stad zijn om een grote plaag te voorkomen. Je hebt nog precies een week om te oefenen.”

De volgende morgen stond Hugo op de binnenplaats, trok het zwaard uit de houder en leerde van de wijze man dat je zwaard als een soort drone door de lucht kon laten vliegen.  En dat je hem met de houder kon besturen. Makkelijk was het niet en dus oefende Hugo elke dag en het ging steeds beter.

Na een week maakte hij zich klaar voor de terugreis. De wijze man zei: “Breng eerst alle mensen van de stad in veiligheid op het Noordereiland. Daar zal het spook hen niet snel vinden. En ik geef je ook nog gele kornoeljesbladeren mee. Als een spook de geur daarvan opsnuift, raakt hij bedwelmd. Dan heb je meer kans om te winnen.”

De wijze man knipte met zijn vingers en er kwam een grote kraanvogel aanvliegen, die Hugo weer terugbracht naar de stad. Daar vertelde hij wat hij had meegemaakt en dat iedereen zijn spullen moesten pakken om naar het Noordereiland te gaan. Want morgen was het de Negende Dag van de Negende Maand.

Die ochtend stak er boven de rivier de Maas een wervelwind op. Een gigantisch groot vlot voer de Leuvehaven binnen. Daarop stond het Pestspook. Hij torende ver boven de stad uit. Lenig sprong hij de kade op, doorzocht de huizen, maar vond niemand. Tot hij in de verte de mensen op het Noordereiland zag. “Jullie gaan er allemaal aan,” schreeuwde hij en hij banjerde met grote stappen over de kade van de Blaak, die toen nog niet gedempt was.

Opeens stond hij stil, ‘Hmm, wat ruik ik? Dat lijkt wel de geur van de kornoelje.’ Bedwelmd door de lucht begon hij te wankelen op zijn poten. En op de grond vóór hem, stond Hugo, niet groter dan de voet van de reus. Hij deed een stap vooruit richting de jongen, die klaar stond met zijn zwaard. En voor het spook het in de gaten had, vloog het zwaard uit Hugo’s handen, zo de lucht in. Het sloeg links en rechts, aangestuurd door Hugo op zijn remote. Het spook schrok en sloeg op de vlucht, maar het drakenzwaard achtervolgde hem. Totdat het Pestspook, in hart en buik doorstoken, met een grote plons vooroverviel in het water van de Blaak. Zo dood als een pier. Er klonk een geweldig gejuich vanaf het Noordereiland.

En de volgende dag gooiden de mensen zand over het lijk van het Pestspook en dat is de reden waarom de Blaak nu een brede verkeersweg is. 

Sinds die dag hadden de bewoners van de stad geen last meer van het Pestspook. En tot op de dag van vandaag vertellen mensen elkaar van vader op zoon en van zoon op kleinzoon, het verhaal over de overwinning van Hugo op de Negende Dag van de Negende Maand.’

‘Pffff, dat is een spannend verhaal,’ zegt Joep.

‘En wat een held, die Hugo,’ vult Rafaa aan.

‘Ja, en dan zal ik jullie nog iets laten zien, want corona is natuurlijk geen pest, maar ook nu is iedereen heel blij dat het COVED-19 spook is verslagen.’

‘En dat we weer gewoon naar school kunnen, en naar Duimdrop op het plein!’

‘En om dat te vieren staat er nu een prachtig beeld hier vlakbij, op de hoek van de Blaak en de Coolsingel. Het is gemaakt door een Rotterdamse kunstenaar: Joep van Lieshout.’

‘Die is naar mij genoemd,’ grapt Joep.

‘Of andersom,’ zegt Rafaa.

Ze lopen naar de hoek van de Coolsingel en de Blaak en zien daar een groot standbeeld op een hoge sokkel.

‘Het lijkt wel een grote stapel olievaten, Rafaa,’ zegt Joep.

‘Ja, maar dan wel in de vorm van een figuur, een reus, …. een Pestspook. En wat schittert hij prachtig in dit licht!’

‘Na corona is het beeld versierd met een laag bladgoud,’ legt Opa uit. ‘Daardoor lijkt het beeld nu echt op de pestzuilen, die je overal in Oost-Europa tegenkomt. Ze zijn daar neergezet om de overwinning op de pest te herdenken. En het gouden beeld van Joep hier op de Blaak viert de overwinning op het COVID-19.’

‘Leve Joep,’ zegt Rafaa.

‘En leve Hugo,’ zegt Joep.

 

 

   

Atlas Kralingen

In 2012 verscheen het boek Atlas Kralingen bij uitgeverij Thoth. Daarin beschrijf ik de geschiedenis van mijn wijk aan de hand van landkaarten van 1572 tot nu.

Hier een  fragment uit Atlas Kralingen.  

De kus van de kamelen

In 2011 kwam het fotoboek uit van Joop Reyngoud met als titel: Reyngouds Rotterdam. Daarvoor schreef ik een nawoord over zijn fotografie. Hier is een fragment uit dat nawoord.